Terug naar overzicht

Homoseksualiteit op school - minister krijgt rapport

Homoseksuele en lesbische docenten hebben vaker last van ongepaste nieuwsgierigheid naar hun privé-leven dan hun heteroseksuele collega. Ook krijgen zij hierover vaker spottende opmerkingen te horen. Van collega’s, maar vooral van leerlingen. Dit begint al op de basisschool en komt het meest voor op VMBO scholen. Op scholen met duidelijke regels over omgangsvormen en een gericht diversiteitsbeleid wordt homoseksueel onderwijspersoneel aanmerkelijk minder vaak gediscrimineerd. Dit zijn enkele uitkomsten van het onderzoek ‘Beter voor de klas, beter voor de school’, uitgevoerd in opdracht van de AOb, het APS en het COC.

Minister Van der Hoeven ontvangt dit rapport donderdag 25 september uit handen van AOb-voorzitter Walter Dresscher en COC-voorzitter Henk Beerten.Vervolgens biedt de Inspecteur-Generaal van het Onderwijs, Kete Kervezee, de brochure ‘Iedereen is anders’ aan. Het onderzoek vond plaats in het kader van Enabling Safety for LesBiGay Teachers, een project dat mede mogelijk gemaakt wordt door het Europees Sociaal Fonds en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Dit onderzoek, het eerste in zijn soort, brengt de werkbeleving van homoseksueel en lesbisch onderwijspersoneel in kaart en vergelijkt dit met de werkbeleving van hun heteroseksuele collega’s. Het onderzoek toont aan dat homoseksueel onderwijspersoneel op scholen met een duidelijk seksueel diversiteitsbeleid beter functioneert en minder last heeft van discriminatie, dan het personeel op scholen waar dit beleid ontbreekt.

Vijftien procent van de homoseksuele werknemers in het onderwijs praat nooit over persoonlijke zaken die met homoseksualiteit te maken hebben. Biseksuelen blijken helemaal niet te praten over hun seksuele geaardheid. Docenten die wel ‘uit de kast’ gekomen zijn ervaren het toch nog als bijna onmogelijk om er in de klas over te praten of om op het schoolplein de partner een afscheidskus te geven. Ook geven zij aan dat hun gezagsrol in de klas nogal eens belemmerd wordt door de houding van de leerlingen tegenover hun seksuele voorkeur. Twaalf procent van de mannen en vier procent van de vrouwen geeft aan vanwege hun seksuele geaardheid wel eens voor een baan in het onderwijs geweigerd te zijn

Duidelijk beter gaat het op scholen die een gericht diversiteitsbeleid voeren. Voor leerlingen is het van belang dat er heldere regels zijn omtrent omgangsvormen en dat onacceptabel gedrag direct aangepakt wordt. Verder heeft het positieve invloed op de werkbeleving van homoseksueel onderwijspersoneel als naast de leerlingen ook de ouders en de collega’s direct aangesproken worden als zij zich intolerant, kwetsend of discriminerend gedragen. Op scholen die zorgdragen voor bovengenoemde aspecten hebben niet alleen homoseksuele mannen en vrouwen een betere psychische en lichamelijke gezondheid, maar blijkt ook heteroseksueel personeel een positievere werkbeleving en een betere psychische en lichamelijke gezondheid te hebben.

De Inspectie van het Onderwijs onderstreept het belang van een veilig schoolklimaat. Zij gaat dan ook het toezicht op het veiligheidsbeleid en specifiek op homodiscriminatie verscherpen. Alle scholen krijgen hierover van de inspectie de brochure ‘Iedereen is anders’ toegestuurd.

Naast het rapport bieden de AOb, de APS en het COC ook de brochure ‘Een regenboog van kansen’ aan de minister aan. Hierin committeren onderwijsorganisaties zich aan de bestrijding van homodiscriminatie.