Terug naar overzicht

Religie mag geen vrijbrief voor discriminatie zijn

Henk Beerten, voorzitter COC Nederland, en Philip Tijsma, voorzitter van de COC Landelijke Werkgroep Politiek, schrijven dit in een opiniestuk dat op 28 april 2004 in de Volkskrant geplaatst werd.

Homoseksuelen kun je het best van een flatgebouw afgooien en stenigen, menen de auteurs van De weg van de moslim, verkocht in Amsterdamse El Tawheed moskee. Of het in deze zaak ooit tot een veroordeling komt is zeer de vraag. Regelmatig deden orthodoxe gelovigen de laatste jaren kwetsende uitspraken over homo’s. Volgens imam Khalil El Moumni zijn homo’s lager dan honden en varkens, de Hengelose dominee Herbig vindt homoseksualiteit een ‘vieze en vuile zonde’ en volgens voormalig RPF-fractievoorzitter Leen van Dijke is een praktiserend homoseksueel niet beter dan een dief. Telkens oordeelde de rechter dat dit soort uitspraken op zich beledigend en strafbaar is, maar omdat de sprekers zich beroepen op de vrijheid van godsdienst gaan ze vrijuit. Het heeft er alle schijn van dat de vrijheid van godsdienst in ons land zwaarder weegt dan andere grondrechten, zoals het verbod op discriminatie. Onder homoseksuelen (v/m) bestaat daarover grote onvrede; alsof je toch niet helemáál als gelijke wordt geaccepteerd.

Na de uitspraken van El Moumni in 2001 eiste de homobeweging een heldere uitspraak van de politiek. Bij monde van Boris Dittrich (D66) vroeg de Tweede Kamer de regering om verduidelijking van de verhoudingen binnen de ‘roze driehoek’ van grondrechten: de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en het discriminatieverbod. Die duidelijkheid moet komen van de Grondrechtennotitie die minister De Graaf van Constitutionele Zaken eind volgende week naar de Kamer stuurt.

Wij vinden dat parlement en regering zich bij deze gelegenheid principieel moeten uitspreken voor de gelijke behandeling van de drie grondrechten: de vrijheid van godsdienst staat niet boven andere. Om die gelijkwaardigheid te benadrukken, moet (homo-) seksuele gerichtheid als verboden discriminatiegrond in artikel 1 van de Grondwet worden opgenomen.
Over de verhouding tussen godsdienst en homoseksualiteit mag wat ons betreft een scherp en openhartig debat gevoerd worden. Daar moet het strafrecht niet continu als een zwaard van Damocles boven hangen. Bij de discussies die het COC over dit onderwerp organiseert blijkt echter ook hoe belangrijk enig respect voor elkaar’s opvattingen is. Dan mag het niet zo zijn dat homo’s zich bij voorbaat onbeschermd weten door de rechter, terwijl anderen zich steeds kunnen terugtrekken achter de veilige vestingmuur van de vrijheid van godsdienst.

Er is wel geopperd om deze patstelling te doorbreken door grondrechten te prioriteren: zet het discriminatieverbod – immers toch al het eerste artikel van de Grondwet – bovenaan, de vrijheid van meningsuiting op twee en de godsdienstvrijheid op drie. Los van de vraag of zo’n constructie wel kán, is het de vraag of het nodig is. Het probleem is immers niet dat het discriminatieverbod geen waarde heeft, maar dat godsdienst in Nederland altijd weer lijkt te prevaleren. Daarop duiden niet alleen de rechterlijke uitspraken over El Moumni, Van Dijke en Herbig, maar ook het feit dat scholen op religieuze grondslag praktiserend homoseksuele docenten mogen afwijzen, en ambtenaren van de burgerlijke stand het sluiten van een gelijkgeslachtelijk huwelijk op godsdienstige gronden mogen weigeren. Of iemand zich nu beroept de vrijheid van godsdienst of op de vrijheid van meningsuiting mag volgens ons niets uitmaken; een belediging is een belediging. Of zo’n belediging ook stafbaar is, moet de rechter slechts laten afhangen van de vraag of deze binnen acceptabele proporties blijft.

Om de gelijke behandeling van grondrechten te bevestigen zou seksuele voorkeur, net als godsdienst, als verboden discriminatiegrond in artikel 1 van de Grondwet moeten worden opgenomen. Dat bepleit ook de Commissie Gelijke Behandeling in een recent advies aan de regering. De rechter blijkt discriminatiegronden die expliciet in dit artikel worden genoemd namelijk consequent zwaarder te laten wegen dan andere.
Botsingen tussen homo’s en bepaalde orthodoxe gelovigen zijn niet nieuw en zullen er ook altijd wel blijven. Het gaat ook niet alleen om aanvaringen met de islam. Dat docenten met veel allochtone leerlingen in de klas vaak weer kiezen om ‘terug de kast in’ te gaan, terwijl homo’s zich in de oude wijken van grote steden vaak niet meer veilig voelen, geeft wel een nieuwe urgentie aan deze discussie. Rechter en parlement moeten nu duidelijk aangeven dat religie geen vrijbrief voor discriminatie kan zijn; grondrechten moeten gelijk worden behandeld.

Henk Beerten, voozitter COC Nederland
Philip Tijsma, COC Landelijke Werkgroep Politiek