Terug naar overzicht

Brief aan Tweede Kamer over Adoptie

Hieronder de brief van

Wybren Bakker

, voorzitter COC Nederland, aan de woordvoerders voor justitie en homo/lesbisch emancipatiebeleid in de Tweede Kamer.

Geachte woordvoerders,

Meer dan een jaar geleden vroeg uw Kamer de regering om een spoedige openstelling voor paren van gelijk geslacht van de Wet Opneming Buitenlandse Kinderen ter Adoptie (WOBKA). Al vijf jaar geleden vroeg u de regering om afstammingsrechtelijke gelijkstelling voor kinderen geboren in een relatie van twee vrouwen.

Nog altijd komt de regering aan deze wensen niet tegemoet.
Dat heeft grote praktische consequenties voor paren van gelijk geslacht en voor het kind dat zij opvoeden. Het kind wordt geconfronteerd met juridische onzekerheid over het ouderschap en de ouders met onnodig lange en kostbare adoptieprocedures. De koers van de regering is principieel onjuist: nog altijd maakt de wet een ongerechtvaardigd onderscheid tussen homoseksuelen en heteroseksuelen. Nu zelfs vrágen van uw Kamer over homoseksueel ouderschap slechts na verschillende rappels worden beantwoord, kan ik niet anders dan tot onwil van de minister van Justitie concluderen.

Ik dring er ten stelligste bij u op aan dat u een doorbraak op deze punten forceert in het Algemeen Overleg met de minister van Justitie op 9 maart a.s. over adoptie en ouderschap, desnoods door middel van een initiatiefwetsvoorstel.

Hieronder ga ik afzonderlijk in op de kwestie van interlandelijke adoptie en afstammingsrechtelijke gelijkstelling.

Interlandelijke adoptie door paren van gelijk geslacht

Verenigde Staten en Zuid Afrika

Nog altijd zijn er in Nederland tientallen ouderparen van gelijk geslacht die, uitsluitend en alleen omdat de Nederlandse WOBKA dat verbiedt, niet gezamenlijk een kind uit de Verenigde Staten kunnen adopteren. Hoewel de minister heeft toegezegd de WOBKA te zullen openstellen wanneer één land bereid is kinderen ter adoptie af te staan aan een homoseksueel paar, gaat hij er in zijn brief van 21 februari j.l. aan voorbij dat veel Amerikaanse staten interlandelijke adoptie door een homopaar al zonder meer toestaan (adoptie is in de Verenigde Staten niet federaal geregeld).

Nederlandse ouderparen van gelijk geslacht adopteren hun kind dan ook meestal gezamenlijk naar Amerikaans recht, maar worden in Nederland vervolgens gedwongen alsnog de éénouder-adoptieprocedure te volgen.

Ten aanzien van adoptie door een homopaar vanuit Zuid-Afrika doet de minister slechts constateringen over de status quo: vooralsnog is interlandelijke adoptie uit dit land niet mogelijk en wordt het ‘homohuwelijk’ niet erkend. Dat zegt weinig over de bereidheid van Zuid-Afrika om te komen tot bilaterale afspraken, wanneer de Nederlandse regering hiertoe het initiatief zou nemen. Gezien het feit dat adoptie door homoparen binnen Zuid-Afrika wél mogelijk is en de Zuidafrikaanse constitutie expliciet is over de rechtsgelijkheid van homoseksuelen, is het niet onwaarschijnlijk dat de autoriteiten tot afspraken bereid zijn.

U zou de regering kunnen vragen om hierin het initiatief te nemen. Openstelling van de WOBKA op dit moment voorkomt een langdurig wetgevingstraject wanneer nog meer landen bereid blijken kinderen ter adoptie aan een homoseksueel paar af te staan.

Belang van het kind

Met het terugbrengen van de verzorgingstermijn bij eenouderadoptie van drie naar één jaar, wordt de periode van juridische onzekerheid voor het kind bekort. Dit voorstel van de minister beschouw ik als een verbetering, hoewel nog onduidelijk is wanneer het zijn beslag krijgt.

Ouders van gelijk geslacht worden echter nog altijd gedwongen twee opeenvolgende adoptieprocedures te voeren, waardoor de periode waarin het kind in juridische onzekerheid over het ouderschap verkeert nog altijd aanzienlijk langer is dan bij een heteropaar dat gezamenlijk adopteert. Een kind kan daardoor bijvoorbeeld achterblijven zonder juridisch ouder wanneer de eerste adoptant tijdens de tweede adoptieprocedure overlijdt.

Ook ontbreekt een rechtvaardiging voor het feit dat homoseksuele ouderparen de kosten, tijd en moeite van twee opeenvolgende adoptieprocedures op zich moeten nemen.

Uit de tekst van de brief van de minister lijkt verder te volgen dat verkorting van de verzorgingstermijn alleen zal gelden wanneer het kind door het land van herkomst voor eenouderadoptie is aangeboden. Dat is een merkwaardige clausulering nu Amerikaanse adoptiebureau’s een kind meestal juist voor adoptie door een (homo-)paar (en dus niet voor eenouderadoptie) aanbieden.

Geen afname van het adoptie-aanbod

Nu opnieuw is geconstateerd dat herkomstlanden geen gevolgen zullen verbinden aan het openstellen van de Nederlandse wet voor interlandelijke adoptie door homoparen, is ook dit bezwaar tegen openstelling van de WOBKA definitief van tafel.

In Zweden, waar interlandelijke adoptie door homoparen al mogelijk is, neemt het aantal adopties uit China alleen maar toe. In Nederland pleiten nu ook algemene belangenverenigingen van adoptie ouders voor het openstellen van de WOBKA.

Zand in de machine

Veel vragen die door uw Kamer zijn gesteld over de handelswijze van het bureau Centrale Autoriteit (CA) bij adopties uit de Verenigde Staten staan nog open. Vanzelfsprekend staat het belang van het kind bij adoptie voorop. Onduidelijk blijft echter waarom de Nederlandse CA aan dat belang zo’n andere invulling lijkt te geven dan de Verenigde Staten en andere Europese landen.

Verder lijkt het, vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid, niet voor de hand te liggen om aan zelfdoe-adopties (deelbemiddeling) zwaardere en andere eisen te stellen dan aan volledige bemiddeling, zoals de minister nu voorstelt.

Gelijke behandeling

De vrees van de minister om homoseksuelen door openstelling van de WOBKA ‘blij te maken met de spreekwoordelijke dode mus’ wil ik hierbij graag wegnemen. Homoseksuelen zijn uitstekend in staat zich zelfstandig een beeld te vormen van de (on-)mogelijkheden van interlandelijke adoptie, en gelijke behandeling wordt geprefereerd boven ‘bescherming tegen teleurstellingen’ door de minister van Justitie.

Afstammingsrechtelijke gelijkstelling van een kind geboren in de relatie van twee vrouwen

Ongerechtvaardigde uitzondering

Kinderen die binnen een huwelijk worden geboren krijgen automatisch beide huwelijkspartners als juridische ouders. Dat is voor veel aanstaande ouders een belangrijke reden om te trouwen: alles is dan vanzelf goed geregeld.

Over het algemeen zijn de beide huwelijkspartners ook de biologische ouders van het kind, maar daarop zijn tal van uitzonderingen, waarbij de biologische verwekker een derde is. Vreemdgaan of gebruik van donorzaad wegens ziekte of vruchtbaarheidsproblemen van de man zijn daar voorbeelden van. Onderzoeken suggereren zelfs dat bij maar liefst 10% van de kinderen sprake is van een uitzondering op de biologische regel.

In al deze gevallen gelden echter dezelfde regels als voor gehuwde biologische ouders. Met de openstelling van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht is er een relatief kleine groep uitzonderingen bijgekomen: gehuwde stellen die gebruik maken van donorzaad omdat ze beiden vrouw zijn. Voor deze groep moeten volgens de minister van Justitie echter heel andere regels gelden, terwijl hun situatie exact gelijk is aan die van het getrouwde heterostel dat gebruik maakt van donorzaad. Kinderen geboren binnen een lesbisch huwelijk moeten namelijk door de partner geadopteerd worden, met uitdrukkelijke toestemming van de donor.

Dit kan slechts worden uitgelegd als ongelijke behandeling op grond van seksuele gerichtheid.

De minister van Justitie weigert de door uw Kamer aangenomen motie uit te voeren, die vraagt om afstammingsrechtelijke gelijkstelling voor kinderen geboren in een lesbisch huwelijk of geregistreerd partnerschap, met als belangrijkste argument dat de rechten van de verwekker beschermd moeten worden.

Deze overweging gaat eraan voorbij dat de donor van een lesbisch stel in praktijk vrijwel steeds goed heeft nagedacht over zijn donorschap en bewust en vrijwillig afstand doet van zijn rechten (en plichten) ten opzichte van het kind. Het ligt niet in de rede om de wet te baseren op het uitzonderlijke geval dat dit niet zo is, en daarbij bovendien aan de rechten van de duo-moeder voorbij te gaan. Daarbij bestaat een dergelijke bescherming van de donor ook niet wanneer het gaat om een heteroseksueel stel.

Het uitgangspunt van de wet zou dan ook moeten zijn: de donor die bewust en vrijwillig meewerkt aan het verwekken van een kind bij een vrouw die getrouwd is met een ander, weet dat hij daarbij zijn recht op juridisch vaderschap opgeeft.

Buitenland-argument

De minister stelt dat het ouderschap van de duo-moeder in het buitenland mogelijk niet erkend zal worden. Het ‘buitenland-argument’ is ook in de discussie rond de openstelling van het huwelijk afgewezen. In praktijk vallen de buitenlandse problemen mee en steeds meer landen nemen de Nederlandse regelgeving over.

Uitholling van het homohuwelijk

De weigering van de minister om de duo-moeder de mogelijkheid te geven om het kind van haar partner te erkennen, vormt een uitholling van de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor lesbische paren op een van de meest essentiële punten.

Een en ander gaat in praktijk ten koste van de rechtspositie van het kind, daar een groot deel van de lesbische ouders, logischerwijs maar helaas onterecht, aannemen dat wanneer ze getrouwd zijn zaken als erfrecht en ouderschap ook voor hen vanzelf goed geregeld zijn.

De toezegging van de minister om de eis te schrappen dat een paar drie jaar moet hebben samengeleefd alvorens adoptie mogelijk is, is positief maar levert in de praktijk nauwelijks voordelen op, daar vrijwel alle lesbische stellen langer dan drie jaar samen zijn voordat ze kinderen krijgen.

Belastende procedures en het belang van het kind

Een tijdrovende, kostbare en emotioneel belastende adoptieprocedure en het opmaken van een (nieuw) testament vormen vooralsnog de enige mogelijkheid voor lesbische stellen om hun kinderen dezelfde rechtspositie te geven als kinderen van een heteroseksueel paar. Een adoptieprocedure duurt zeker een half jaar en kost tenminste € 900 per kind.

Voor alle betrokkenen, inclusief de zaaddonor, vormt dit een inbreuk op de privacy en een emotionele belasting, waarbij als het ware verantwoording moet worden afgelegd voor een eigen, bewuste keuze. Bovendien moet de donor zwart op wit verklaren dat het kind ‘niets van hem te verwachten heeft’, wat door alle betrokkenen vaak als zuur en vervelend wordt ervaren. Ook het opmaken van een (nieuw) testament is een kostbare aangelegenheid.

Het feit dat eerst een adoptieprocedure moet worden doorlopen en een testament moet worden opgemaakt om afstammingsrechtelijke gelijkstelling te bereiken, druist in tegen het belang van het kind. Zolang de adoptie niet is voltooid bestaat er juridische onzekerheid over het ouderschap en zolang het testament niet is aangepast loopt het kind de kans op aanzienlijk financieel nadeel.

Gelijkstelling

Ik verzoek u dan ook te streven naar gelijke behandeling van hetero- en homoseksuele ouderparen en de afstammingsrechtelijke gelijkstelling van een kind geboren in de relatie van twee vrouwen zo spoedig mogelijk te bewerkstelligen.

Conclusie

Homoseksuele ouderparen die de zorg voor een kind op zich willen nemen moeten nog altijd vele wettelijke, bureaucratische en maatschappelijke belemmeringen overwinnen. Dat zij daar toe bereid zijn, geeft aan dat een kind bij hen meer dan gewenst is.

Ik verzoek u bij uw overleg met de minister op 9 maart a.s. de wettelijke belemmeringen voor homoseksueel ouderschap weg te nemen, door interlandelijke adoptie door paren van gelijk geslacht mogelijk te maken en afstammingsrechtelijke gelijkstelling van een kind geboren in de relatie van twee vrouwen te bewerkstelligen.

Aldus de brief van COC Nederland aan leden van de Tweede Kamer.

Daarnaast zulen in de komende dagen Kamerleden ook nog individueel benadert.