Terug naar overzicht

Brief aan Tweede Kamer over Grondwet

E-mail-actie

Steun deze lobby en stuur een e-mail naar de woordvoerders in de Tweede Kamer. Zie daarvoor het nieuwsbericht over de e-mailactie op de homepage van deze site.

Brief Tweede Kamer

Hieronder de brief van Wybren Bakker, voorzitter COC Nederland, aan de woordvoerders over deze kwestie in de Tweede Kamer.

‘Geachte woordvoerders,

Zoals u weet pleit COC Nederland voor het opnemen van seksuele gerichtheid als verboden discriminatiegrond in artikel 1 van de Grondwet. Aan de vooravond van uw debat met minister De Graaf over artikel 1 wil ik u de argumenten voor uitbreiding nogmaals voorleggen en reageren op de antwoorden van de minister op uw vragen. Ook wil ik ingaan op de discussie over het schrappen van álle discriminatiegronden uit artikel 1.

Dringende juridische óf maatschappelijke noodzaak zijn volgens de regering de twee criteria voor aanpassing van een grondrechtenbepaling. Aan de maatschappelijke noodzaak om seksuele gerichtheid in artikel 1 op te nemen gaat minister De Graaf in zijn brief echter geheel voorbij, terwijl niet afdoende wordt aangetoond dat voor het opnemen van deze discriminatiegrond geen juridische noodzaak bestaat.

Maatschappelijke noodzaak

Vijfenzeventig procent van de Nederlandse homoseksuelen vindt dat tolerantie ten opzichte van homoseksualiteit afneemt, zo bleek afgelopen zomer uit een onderzoek van de Gay Krant. Symptomen van intolerantie zijn zichtbaar in het onderwijs, waar homoseksuele leerlingen zich tot zes keer onveiliger voelen dan de gemiddelde leerling, homoseksuele docenten besluiten om ‘terug de kast in’ te gaan en schooldirecties weigeren aandacht aan homoseksualiteit te besteden. Spanningen tussen bepaalde groepen allochtonen en homoseksuelen nemen toe: er is sprake van (gewelds-) incidenten in de oude wijken van grote steden, maar ook van groeiende xenofobie onder homoseksuelen. Homoseksuelen ondervinden nog altijd problemen op de werkvloer, bij de sportclub en in de ouderenzorg.

Ik vind het zeer verontrustend dat de regering hier aan – ook in haar antwoorden op de vragen van de Kamer – volledig voorbijgaat, terwijl zij ‘maatschappelijke noodzaak’ wel erkent als één van de twee criteria voor aanpassing van artikel 1. Er wordt, zonder verdere argumentatie, eenvoudigweg ontkend dat sprake is van een maatschappelijke noodzaak tot het opnemen van seksuele gerichtheid in artikel 1. De minister gaat niet in op de vraag in welk geval wél sprake zou zijn van een dergelijke noodzaak. Een reden om aan dit onderwerp voorbij te gaan zou volgens de regering liggen in het feit dat een motie over chronische ziekte en handicap de aanleiding voor deze nota vormde; wanneer dan wél op seksuele gerichtheid wordt ingegaan blijft onopgehelderd. De regering gebruikt de termen maatschappelijke- en politieke noodzaak dooreen, waardoor de indruk wordt gewekt dat uitbreiding met seksuele gerichtheid geen inherent belang zou dienen, maar dat het partijen hierbij slechts om electoraal gewin gaat.

Over chronische ziekte en handicap stelt de regering dat zij liever effectief beleid voert dan dat zij artikel 1 uitbreidt. Zowel voor handicap als voor seksuele gerichtheid geldt echter dat zowél beleid áls wettelijke bescherming nodig is. Ik wil er overigens aan herinneren dat de regering in het geval van seksuele gerichtheid pas na zware druk van uw Kamer onlangs bereid bleek een krachtig emancipatiebeleid te voeren.

Juridische noodzaak

Het uitdrukkelijk benoemen van een verboden discriminatiegrond in artikel 1 maakt het eenvoudiger om voor de rechter te bewijzen dat sprake is van discriminatie.

“Niet ontkend kan worden dat het wel of niet genoemd worden in artikel 1 Grondwet een factor kan zijn bij de mate waarin een discriminatiegrond als ‘bij voorbaat verdachte grond’ kan worden betiteld