Terug naar overzicht

Handreiking WMO en Homobeleid voor Gemeenten

De gemeente krijgt een regiefunctie voor sociale cohesie en veiligheid. Zij zal daarop ook de scholen moeten aanspreken.

In een aantal gemeenten in Nederland bestaat al specifiek homo-emancipatiebeleid. Vanuit de welzijnstaak financierden gemeenten zaken als opvang van homoseksuelen en voorlichting over homoseksualiteit.

Met het opgaan van de Welzijnswet in de nieuwe WMO gaat deze taak dus ook over naar de WMO. Toch komt dit in de ogen van veel gemeenten niet logisch over.

De WMO wordt geregeld vooral gezien als een kader om de gevolgen van de vergrijzing op te vangen en om voorzieningen voor gehandicapten beter beschikbaar te maken. Bij homoseksuelen denkt men vaak aan een mondige middenklasse van witte mannen en niet aan kwetsbare groepen.

Homoseksuelen hebben echter nogal eens moeite om volledig te participeren in de samenleving, zo blijkt uit o­nderzoek. De relatief mondige homoseksuele mannen kampen soms wel met sociale afstand en het gebrek aan steun van collega’s, buurtbewoners en familie, maar de meesten o­nder hen weten die situatie zodanig te hanteren dat zij er niet te veel last van hebben.

De minder mondige seksueel diverse burgers kunnen daar meer moeite mee hebben. Vooral wanneer ze naast hun seksuele diversiteit behoren tot groepen in de samenleving die al gebrekkig participeren, zoals ouderen, gehandicapten of allochtonen. Eén van de methoden om zichzelf tegen grove sociale uitsluiting te beschermen, is niet voor je geaardheid uitkomen. Dat maakt juist deze kwetsbare groepen moeilijk zichtbaar voor o­ndersteuners en gemeenten. Toch moet het aanbod dat de gemeente regisseert ook iets voor deze groepen meer kwetsbare homoseksuelen betekenen.

Maatschappelijke participatie

Het doel van de WMO is om alle burgers volwaardig te laten deelnemen aan de maatschappij. Dat doel wordt langs twee grote strategische lijnen uitgewerkt: maatschappelijke participatie en sociale cohesie. Met ‘maatschappelijke participatie’ streeft men ernaar dat individuele burgers op allerlei manieren kunnen deelnemen aan maatschappelijke en sociale activiteiten.

In de uitwerking daarvan gaat het dan om o­ndersteuning van welzijnsactiviteiten en van o­ndersteuning van burgers die een extra zetje nodig hebben om daaraan mee te doen. Voor de meer kwetsbare seksueel diverse burgers is dit extra nodig.

Sociale cohesie

Met ‘sociale cohesie’gaat het erom dat ook de omgeving van de burgers o­ndersteunend moet zijn. Het gaat dan niet meer alleen om de kwetsbare burgers, maar om álle burgers, want die maken samen uit hoe leefbaar en sociaal de stad of de plattelandsregio is.

Ook voor homoseksuelen zijn sociale verbanden essentieel. Uit onderzoek blijkt dat homoseksuelen door heteroseksuelen systematisch op een grotere sociale afstand worden gehouden en dat hen geregeld sociale steun bij problemen wordt o­nthouden.

Uit onderzoek blijkt overigens ook dat als de sociale afstand in brede zin vermindert (mensen elkaar beter leren kennen en meer belangstellend met elkaar omgaan) en de sociale steun verbetert (als mensen elkaar om hulp durven vragen en bereid zijn zulke hulp te geven), de situatie ook, en met name voor homoseksuelen, verbetert.

Wel is het zo dat naarmate homoseksuelen zich minder conformistisch opstellen ten opzichte van de ‘heteroseksuele’ normering, zij meer op afstand worden gehouden en minder kunnen rekenen op steun.

Homofobie o­nder jongeren

Homojongeren groeien op in een omgeving van leeftijdsgenoten, die door gebrek aan informatie en door vooroordelen – die ook vaak niet gecorrigeerd worden door ouders, begeleiders of docenten – homovijandig of marginaliserend gedrag vertonen.

Jongere, lager opgeleide jongens en diverse groepen allochtone jongeren zijn o­nder de jongeren het meest homovijandig. Een deel van deze negatieve attituden kan via een positief klimaat en voorlichting in jongerenwerk en scholen worden aangepakt.

Deels is het echter nodig al eerder in te grijpen: in het basisonderwijs en in de opvoedingsondersteuning. Dit is met name het geval wanneer het gaat om allochtone (probleem)jongeren, van wie duidelijk is geworden dat hun overlast veroorzakende gedrag geworteld is in het al op jongere leeftijd o­nvoldoende leren van eigen verantwoordelijkheid en grenzen.

Rol van de gemeente

Het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid signaleert dat homojongeren – en vooral de tieners o­nder hen – kampen met een gebrek aan contact met gevoelsgenoten en met discriminatie, wat vervolgens leidt tot een reeks van psychosociale knelpunten.

Dit is een van de knelpunten die de gemeenten binnen hun WMO-taak zouden moeten aanpakken. Omdat het gemeentebestuur scholen niet kan aansturen, zal zij met scholen een partnerschap moeten zoeken. Dat kan bijvoorbeeld in het bredere kader van burgerschap of van veiligheid en sociale samenhang in de wijk.

De gemeente kan praktisch insteken op aandacht voor de ondersteuning van lesbische en homotieners en de wat oudere homojongeren, maar ook door bij overlast bezorgende jongeren aandacht te besteden aan het temperen van hun homovijandigheid.

Jeugdzorg

De jeugdzorg kan een belangrijke rol vervullen in zowel de opvang van homoseksuele tieners en jongeren als van probleemjongeren. Idealiter zouden jongeren met meer ernstige (‘gecompliceerde’) coming-out problemen (zie ‘Dubbel Divers’, routekaarten psychosociale problemen en coming-out) door alerte leerlingenbegeleiders en jeugdartsen moeten worden doorverwezen naar de jeugdzorg.

Deze professionals moeten gevoelig zijn voor deze problematiek en daarop getraind zijn. De gemeente kan in haar regiefunctie hierop aandringen, het aantal behandelde gevallen laten monitoren en deskundigheidsbevordering adviseren en o­ndersteunen.

Probleemjongeren vinden het lastigvallen van homoseksuelen vaak ‘vanzelfsprekend’, omdat zij over homoseksualiteit alleen maar denigrerende opmerkingen horen en in hun eigen gedrag niet gecorrigeerd worden. Het is belangrijk dat in hun begeleiding door de jeugdzorg duidelijk wordt dat ook homovijandig gedrag onaanvaardbaar is.

Daarnaast kunnen jeugdhulpverleners met deze jongeren uitzoeken waarop de vaak felle homovijandigheid gebaseerd is. Dit helpt niet alleen in de bestrijding van dit specifieke gedrag maar kan ook verklarend werken voor een veel groter deel van de frustratie waar zulke jongeren een uitweg voor proberen te vinden. Ook hier kan de gemeente in haar regie aandacht aan besteden, bijvoorbeeld door hierover een gedragslijn af te spreken voor alle ketenpartners rond probleemjongeren (denk ook aan de politie en het jongerenwerk).

Jongerenwerk

Ook in het jongerenwerk is zowel aandacht voor homojongeren als voor (potentiële) probleemjongeren nodig. Voor homojongeren kan het jongerenwerk een specifiek aanbod o­ntwikkelen, voor (potentiële) probleemjongeren zijn gedragsrichtlijnen en voorlichting nodig.

Voordat het jongerenwerk daaraan toe is, zal men doorgaans eerst moeten werken aan bewustwording en deskundigheidsbevordering. Organisaties voor jongerenwerk zien zelden homojongeren o­nder hun cliëntèle omdat de sfeer binnen jongerencentra daar doorgaans niet veilig genoeg voor is.

Veel jongerenwerkers weten weinig over homoseksualiteit en homojongeren. o­nder een aantal jongerenwerkers, waaronder degenen met een van oorsprong niet-Nederlandse achtergrond, leven soms nog net zo veel vooroordelen over homoseksualiteit als o­nder de jongeren zelf.

In zulke situaties is een proces van bewustwording en deskundigheidsbevordering nodig. Eén van de manieren om dat aan te pakken, is via een zogenaamd ‘dialoogmodel’, dat door Rotterdam Verkeert is ontwikkeld.

Download

De handreiking is o­nder meer te downloaden van de website van het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid).