COC Nederland roept de regering op om het leed te erkennen dat het gevolg is van decennia van discriminatie van lesbische, homoseksuele en biseksuele mensen door de Nederlandse overheid. De belangenorganisatie reageert daarmee op een rapport van het Verwey-Jonker Instituut dat op 25 mei verscheen. Daarin wordt beschreven hoe de overheid in de periode 1945-1971 als werkgever omging met homoseksualiteit.
Schep bovenop discriminatie
Het Verwey-Jonker Instituut concludeert dat het in de periode 1945-1971 zo goed als onmogelijk was om een openlijk homoseksuele identiteit te combineren met een ambtenarenbestaan. Er was sprake van systemische discriminatie van lesbiennes, homoseksuelen en biseksuelen. In plaats van tegenkracht te bieden, deed de Nederlandse overheid daar nog een schep bovenop.
Excuses
‘Mensen hebben soms een leven lang moeten zwijgen over wie ze werkelijk zijn om hun baan maar te kunnen behouden. Over dat leed heeft de overheid vervolgens decennialang gezwegen,’ aldus COC-voorzitter Astrid Oosenbrug. ‘Het is nu tijd dat de regering dit stilzwijgen doorbreekt, het leed en de fouten uit het verleden erkent en excuses maakt. Op die manier kunnen we deze trieste periode uit de geschiedenis op een waardige manier afsluiten.’
Het COC wil met de regering in gesprek over genoegdoening voor de mensen die onder de discriminatie door de overheid hebben geleden.
Het gaat dan wat het COC betreft zowel om de systemische discriminatie die het voor openlijk homoseksuelen feitelijk onmogelijk maakte om bij de overheid te werken, als om het discriminerende strafwetsartikel 248bis en de zogenaamde cartotheken van de politie. Ook het feit dat homoseksuelen tot in de jaren zeventig werden afgewezen voor het leger kan hierbij worden betrokken.
‘Verwijfdheid’
Het Verwey-Jonger Instituut beschrijft in haar rapport hoe het vereiste van ‘goed zedelijk en maatschappelijk gedrag’ een ambtenarenbestaan voor homoseksuelen in de weg stond. Men vond dat homoseksuelen niet aan dat criterium voldeden. De Rijkspersoneelsdienst gebruikte op formulieren criteria als ‘aanstellerigheid’ en ‘verwijfdheid’ om homoseksuelen buiten de deur te houden. Systemische discriminatie was daarvoor mogelijk een nog effectiever middel: de heteronormativiteit, het totale taboe en de walging die homoseksualiteit bij velen in de maatschappij opriep.
‘Institutionele schep bovenop discriminatie’
Die systemische discriminatie werd volgens het Verwey-Jonker Instituut door de overheid in stand gehouden en uitgebouwd. De overheid deed er een ‘institutionele schep bovenop’.
Dat gebeurde bijvoorbeeld met het discriminerende strafwetsartikel 248bis. Dat bepaalde tot 1971 dat voor homoseksuele contacten een hogere minimum leeftijd gold dan voor heteroseksuele contacten. Ruim 2,5 duizend mensen werden op grond van het artikel veroordeeld. Daarom maakt een 25-jarige vrouw in het onderzoeksrapport zich grote zorgen over de strafbaarheid van haar relatie met haar 19-jarige vriendin: ‘Ik heb een Rijksbetrekking die dan voor mij verloren gaat.’
Ook hield de politie tot in de jaren zeventig cartotheken bij: kaartensystemen waarin naast criminelen ook homoseksuelen werden geregistreerd. Die informatie werd bij sollicitaties vrij aan overheidsinstellingen verstrekt. Er was geen veroordeling nodig om in het systeem terecht te komen, een signaal van een buur of een ver familielid was genoeg.
Dat laatste ervoer ook een 21-jarige Haagse ambtenaar uit het onderzoeksrapport. Zijn hospita rapporteerde aan de politie dat hij en zijn 20-jarige huisgenoot ‘op seksueel gebied niet deugden’. De jongens waren veel op elkaars kamer, ‘ook voor een nachtzoen’. De politie checkte dit en nam de 21-jarige jongen op in de cartotheek, met alle risico’s van dien voor zijn baan als ambtenaar.
In Groningen pleegde een 41-jarige ambtenaar zelfmoord toen zijn homoseksualiteit naar buiten dreigde te komen.
In het rapport worden tal van voorbeelden genoemd van systemische discriminatie van homoseksuelen en de wijze waarop de overheid als werkgever daar in de periode 1945-1971 een schep bovenop deed.
Het rapport volgt op een artikel in dagblad Trouw. Dat ontdekte in 2017 dat de gemeente Amsterdam in de jaren vijftig zogenaamde ‘homolijsten’ bijhield, met sollicitanten die waren afgewezen voor een baan als ambtenaar omdat ze homoseksueel zouden zijn. Het COC drong aan op een onderzoek. De ministers Ollongren (BZK) en Van Engelshoven (Emancipatie) gaven aan die oproep gehoor, wat leidde tot het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut.
[Bron; COC Nederland – Beeld: cover rapport Verwey-Jonker Instituut.
Foto: Onderzoeker Marian van der Klein biedt het rapport aan aan Minister Kajsa Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – Fotograaf: Phil Nijhuis/min BZK]