Veel LHBTI personen vinden, net als het COC, dat Nederland geen voorloper meer is als het gaat om rechten van LHBTI-personen. Ook voelt een forse groep zich niet veilig om zichzelf te zijn. Dat blijkt uit onderzoek van het actualiteitenprogramma EenVandaag dat op 31 juli verscheen. Het COC roept Mark Rutte en Sigrid Kaag op om hier de komende kabinetsperiode verandering in te brengen.
Nog maar een derde (32%) van de LHBTI personen vindt dat Nederland voorloper is als het gaat om hun rechten. Vorig jaar was dat nog 48 procent, zo blijkt uit het EenVandaag-onderzoek. Er gebeurt volgens deelnemers aan het onderzoek te weinig sinds de openstelling van het huwelijk in 2001, terwijl negatieve reacties nog alledaags zijn.
COC, NNID en TNN riepen Mark Rutte en Sigrid Kaag onlangs op om COC’s Regenboogakkoord over te nemen in hun regeerakkoord. Zo kan Nederland volgens de belangenorganisaties weer grote stappen zetten richting de wereldkopgroep als het gaat om LHBTI-rechten. Ook staan er veel maatregelen tegen geweld in het Regenboogakkoord.
Blijven hangen bij ‘homohuwelijk’
“Dat waren we ja, 20 jaar geleden”, is in het EenVandaag-onderzoek de meest gegeven reactie op de vraag of Nederland nog gidsland is. Tot aan het millennium, zeggen ondervraagden, had Nederland de meest vooruitstrevende wetgeving en bewoog de samenleving naar hun idee mee vooruit.
Het openstellen van het huwelijk in 2001 wordt daarbij genoemd als ijkpunt in de acceptatie. Een belangrijk moment van erkenning, maar ook het moment waarna Nederland volgens deelnemers teveel tot stilstand is gekomen. Een deelnemer aan het onderzoek schrijft: “Na het homohuwelijk leek de emancipatie voltooid. Nederland heeft daarna niet doorgepakt en zich afgevraagd: wat nu?” Andere landen, als Israël, Zweden, IJsland en Malta, hebben Nederland volgens deelnemers ingehaald.
Onverminderd veel negatief gedrag
Het gevoel van LHBTI personen dat zij nog lang niet door iedereen in Nederland worden geaccepteerd, wordt ondersteund door de cijfers uit het EenVandaag-onderzoek. Voor het derde jaar op rij zeggen vier op de tien ondervraagden uit die gemeenschap (dit jaar 42 procent) alleen al in het afgelopen jaar negatief gedrag te hebben meegemaakt omdat ze zijn wie ze zijn.
Ook het aantal LHBTI personen dat het een probleem vindt om in Nederland uit te komen voor je identiteit is dit jaar onveranderd hoog: 61 procent. Verder zeggen nog altijd grote groepen dat zij zich niet vrij voelen om op straat hand in hand te lopen met hun partner (50 procent) of die een kus te geven (54 procent). Dat terwijl ruime meerderheden van niet-LHBTI personen daar geen problemen mee ervaren.
‘Nederlanders zijn schijntolerant’
LHBTI personen ervaren intolerantie uit alle hoeken van de samenleving. Allereerst wordt veel genoemd dat de ‘doorsnee hetero’ hen wel zegt te accepteren, maar dat niet echt doet. Iemand zegt: “Nederlanders hebben lang hardop geroepen een tolerant land te zijn, maar zijn van de leg als hun zoon, vader of moeder uit de kast komt. NIMBY-gedrag”, verwijzend naar het ‘not in my backyard-effect’, waarbij mensen iets algemeen zeggen te accepteren zolang het niet in hun eigen omgeving gebeurt.
Dat beeld wordt bevestigd wanneer aan niet-LHBTI personen twee stellingen worden voorgelegd over het geven van een kus op straat. Slechts 10 procent van de niet-LHBTI personen in het onderzoek noemt het aanstootgevend als een man en een vrouw dat doen. Dat cijfer wordt stukken hoger als het gaat om twee mensen van hetzelfde geslacht. Een kwart (23 procent) vindt twee kussende mannen aanstootgevend; 18 procent vindt dat het geval bij twee vrouwen.
Dit alles blijkt uit onderzoek van EenVandaag onder 3.800 LHBTI personen in aanloop naar de tweede Pride-week in coronatijd.